Ziekenhuisnetwerken part 2: reasons to be cheerful?

In een stroomversnelling zitten we echt niet, in een kabbelend beekje misschien wel met wat zin voor overdrijving. De ministerraad heeft in het diepst van de zomer in tweede lezing de wetteksten over de ziekenhuisnetwerken goedgekeurd. Twee zaken vallen meteen op.

Op 20 juli keurde de ministerraad het wetsontwerp op de klinische netwerken in tweede lezing goed. Het ontwerp kan nu voor bespreking naar het Parlement (commissiebespreking en plenair). Die tweede lezing en aanpassing was nodig na enkele opmerkingen van de Raad van State. Twee zaken vallen na herhaalde en, want dat is echt wel nodig, volgehouden lezing van het nieuwe ontwerp op:

(1). Het wetsontwerp bepaalt dat de wet ten vroegste op 1 januari 2020 in werking zal treden. Eens dat gebeurd is zullen er evident nog heel wat uitvoeringsbesluiten nodig zijn die de erkenningsnormen voor de netwerken moeten uitwerken.

Er is, ook door mij, op verschillende fora in het verleden reeds voor gewaarschuwd dat die erkenningsbevoegdheid niet volledig naar de deelstaten is overgeheveld. De zesde staatshervorming heeft immers de bevoegdheid tot het vaststellen van zogenaamde “basiskenmerken” of “organieke erkenningsnormen” van klinische netwerken bij de federale overheid gelaten.

Vooraleer de Vlaamse regering na 1 januari 2020 haar erkenningsnormen kan uitvaardigen kan de federale overheid bijgevolg eerst nog een aantal basiskenmerken vastleggen. Ik zeg wel wat voorbarig ‘eerst’, want niets belet dat een notoir snelle deelstaat haar erkenningsnormen al vastlegt vooraleer de federale basiskenmerken verschijnen.

U begrijpt het goed: de netwerken zullen ‘no way’ vóór 2021 als erkende entiteit uit de startblokken kunnen vertrekken. Dat is nog drie jaar, in de helft van de volgende legislatuur …

(2). Wat sommigen hoopten (lees: de ziekenhuiskoepels) en anderen vreesden (lees: de artsenvertegenwoordigers) was dat de Raad van State zou struikelen over het zogenaamde consensusmodel voor de medische raden op netwerkniveau. De Raad ziet evenwel geen graten in dat model. Het wetsontwerp bepaalt dat er op netwerkniveau een overkoepelende medische raad moet geïnstalleerd worden. Die medische netwerkraad is niet enkel bevoegd voor alle aangelegenheden op netwerkniveau, maar ook voor de aangelegenheden die de lokale medische raden, want die blijven bestaan, naar dat hoger niveau hebben overgedragen. Wanneer het bestuur van het netwerk een beslissing wil nemen over een van deze aangelegenheden dan moet ze daarvoor het akkoord hebben van de medische netwerkraad.

Het is krak dezelfde procedure die vandaag al bestaat voor het vaststellen van de afhoudingspercentages op de honoraria op ziekenhuisniveau (art. 155 §§ 3 en 4 Ziekenhuiswet). Geraken de medische raad en het bestuur het niet eens, dan bepaalt de Ziekenhuiswet dat een bemiddelaar wordt aangesteld waarna het bestuur finaal kan beslissen op basis van het voorstel van die bemiddelaar.

Toegegeven, het is een wat logge procedure, en in de praktijk wordt er soms wel mee gedreigd, maar even zelden toegepast. Ze staat anderzijds wel al meer dan dertig jaar in de wet. Waarom hoopte of vreesde men dat de Raad van State nu ineens bedenkingen zou hebben bij dit model?  “Dat wat men heeft moet men niet bederven door te verlangen naar wat men mist, maar bedenken dat ook het verkregene ooit tot onze wensen behoorde” (Epicurus) …

 

 

U wil op dit artikel reageren ?

Toegang tot alle functionaliteiten is gereserveerd voor professionele zorgverleners.

Indien u een professionele zorgverlener bent, dient u zich aan te melden of u gratis te registreren om volledige toegang te krijgen tot deze inhoud.
Bent u journalist of wenst u ons te informeren, schrijf ons dan op redactie@rmnet.be.