Het is niet om terug te komen op het ‘metoo’-fenomeen of om publiciteit te maken voor een feministische beweging, maar volgens een artikel dat werd gepubliceerd in JAMA Internal Medicine zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in de leiding van wetenschappelijke verenigingen.
De auteurs hebben een transversaal onderzoek uitgevoerd en hebben voor elk van de 43 groepen van medische specialismen de representatiefste wetenschappelijke vereniging geselecteerd. De resultaten werden weergegeven als aantal jaren voorzitterschap door mannen en vrouwen. Om een zeker gebrek aan onafhankelijkheid over de jaren tegen te gaan, hebben ze de gegevens verzameld over een periode van 10 jaar (2008-2017), verspreid over minstens 5 electorale cycli. Voor 38 verenigingen werden de namen van de voorzitters toegekend aan het jaar van verkiezing.
Tussen 2008 en 2017 werd het voorzitterschap hoofdzakelijk waargenomen door mannen. Mannen zijn voorzitter geweest gedurende 82,6% van de jaren (322 van de 390 jaren) en vrouwen gedurende 17,4% (68 van de 390 jaren). Vrouwen waren dus ondervertegenwoordigd, maar in 2015 waren ze ook significant ondervertegenwoordigd in termen van het percentage vrouwelijke voorzitters van de verenigingen versus het percentage vrouwen binnen de actieve artsen (15,4% vs. 34,0%; p = 0,01).
Volgens de auteurs geeft dat verschil in representativiteit twee problemen. Eerst en vooral is het vanuit zuiver democratisch standpunt niet logisch dat een beroep waarin het percentage vrouwen almaar stijgt (in veel specialismen zijn er al meer vrouwen dan mannen) vooral wordt geleid door mannelijke artsen. Het leiderschap van eender welke vereniging speelt mee bij de academische carrière. Bovendien kun je als voorzitter sterke invloed uitoefenen op de organisatie en het specialisme. De auteurs denken dat factoren die een billijke vertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschappelijke verenigingen in de weg staan mogelijk invloed hebben gehad op het vermogen van vrouwen om tot voorzitter te worden benoemd, hoewel er geen gegevens bestaan over de wijze van interne selectie van de kandidaten. Veel artikels ter zake benadrukken eveneens een gebrek aan transparantie.
Tot slot denken de auteurs dat de wetenschappelijke verenigingen er werk van moeten maken om de ongelijkheid bij inclusie en ondersteuning van de leden uit de wereld te helpen, zich bewust moeten zijn van de uitdagingen en een strategie moeten uitwerken. Die wetenschappelijke verenigingen weerspiegelen waarschijnlijk de maatschappij, maar zouden ook moeten dienen als voorbeelden voor de hele maatschappij.