Het Grondwettelijk Hof heeft het beroep tot vernietiging van de wijzigingen aan de euthanasiewet verworpen. Dat beroep was ingediend door een groep particulieren, onder wie ook drie artsen. De klagers namen onder meer de onbeperkte duur van de wilsverklaring in het vizier, en de schending van hun gewetensvrijheid.
Voorheen was die wilsverklaring maar vijf jaar geldig, maar met de aanpassing (van 15 maart 2020) werd die verklaring geldig voor onbepaalde duur. Die aanpassing is volgens het Hof "niet zonder redelijke verantwoording" en kan dus perfect.
Een ander deel van de klacht, een deel over het verbod voor zorginstellingen om euthanasie binnen hun muren te verbieden, is door het Hof onontvankelijk verklaard. De verzoekende partijen zijn zelf geen zorginstellingen en kunnen dus niet aantonen dat zij rechtstreeks geraakt worden door het verbod, meen het Hof.
Er was ook aangevoerd dat de arts die verplicht wordt om een patiënt of een vertrouwenspersoon door te verwijzen naar een instellng die in euthanasierecht is gespecialiseerd, de gewetensvrijheid van die arts schendt; Volgens het hof is dat niet het geval. Meer zelfs: de wetgever heeft met die gevoeligheid rekening gehouden. Aanvankelijk voorzag het voorstel dat aan de oorsprong van de bestreden wet ligt, immers in de verplichting voor de arts om de patiënt of diens vertrouwenspersoon naar een andere arts door te verwijzen. De wetgever heeft die verplichting vervangen door de verplichting om de contactgegevens te bezorgen van "een centrum of een vereniging die in euthanasierecht zijn gespecialiseerd", die werd geacht de gewetensvrijheid van de arts meer in acht te nemen.
Ook de rechten van de patiënt blijven zo geëerbiedigd. "Het gezondheidssysteem moet immers zodanig worden georganiseerd dat wordt gewaarborgd dat een daadwerkelijke uitoefening van de gewetensvrijheid van artsen de patiënten niet belet om toegang te krijgen tot de diensten waarop zij krachtens de toepasselijke wetgeving recht hebben", luidt het. Den dus moet het recht van de patiënt worden geëerbiedigd om te beslissen op welke wijze en op welk ogenblik zijn leven moet eindigen. Dat recht vloeit voort uit het recht op eerbiediging van het privéleven.